De Ontdekking van Waarland

Fragment uit Hoofdstuk 2.

Arches USA

Met een harde bons kwam Lucas neer aan de andere kant van de spiegel. Nieuwsgierig keek hij om zich heen en zag dat hij was aanbeland op een soort terras dat aan het begin van een omhooglopende straat lag. Aan weerszijden van de straat stonden prachtige witte huizen, die er allemaal even nieuw en verzorgd uitzagen. Instinctief keek hij achterom om te zien wat er van de spiegel was geworden Tot zijn ontsteltenis bleek deze verdwenen te zijn en plaats te hebben gemaakt voor een raam van een zelfde formaat dat de voorgevel van een klein huis sierde. Het kleine huis zelf maakte deel uit van een lange witte muur die zich naar beide zijden uitstrekte. Hij raakte het raam aan, maar dit bleek gewoon glas en dus ondoordringbaar te zijn. Hij probeerde naar binnen te turen, maar zag niets anders dan een pikdonkere ruimte. Hij begreep er niets van en draaide zich weer terug in de richting van de straat. Deze lag er erg stil bij. Alleen in de verte liepen een paar mensen; verder leek alles verlaten. Nerveus trachtte hij deze vreemde situatie te bevatten, maar alles bleef een compleet raadsel voor hem. Hoe was het in hemelsnaam mogelijk dat hij dwars door de spiegel heen zomaar pardoes in een totaal andere wereld was beland? En toch was het gebeurd. Maar hoe? Lucas kon geen andere conclusie trekken dan dat hier de één of andere mysterieuze toverkracht werkzaam was geweest.
Ineens herinnerde Lucas zich dat het mannetje iets had gezegd over een koning. Had hij niet over hem gezegd dat deze hem verwachtte? Misschien was het een goed idee om een stukje de straat af te lopen, in de hoop dat hij iemand tegen zou komen die hem wat meer opheldering zou kunnen geven. Hij stapte het terras af en liep nieuwsgierig de straat in. Nu was er ineens geen enkel mens meer te bekennen, ook in de verte niet. Wat gedempte stemgeluiden uit een paar openstaande ramen waren de enige aanwijzing van menselijke aanwezigheid; verder was het volkomen stil.
Behoedzaam liep hij verder door de straat, nauwkeurig oplettend of hij iemand zag. Na een paar honderd meter was er naar rechts een zijstraat. Toen hij deze inkeek, zag hij op enige afstand een man van hem weglopen. Meteen sloeg hij de straat in en liep hem met grote stappen achterna. Juist toen hij de man op een paar stappen na genaderd was, keerde deze zich om en toonde een allervriendelijkst gezicht dat hem glimlachend aankeek. Zijn hele verschijning straalde een groot geluk uit. Terstond liet Lucas alle schroom varen en vroeg beleefd of de man hem zou willen helpen.
“Natuurlijk,” antwoordde deze op hartelijke toon. “Ik hoop oprecht dat ik u van dienst kan zijn.”
Lucas aarzelde even. Ineens was er twijfel bij hem binnengeslopen. Misschien was er wel helemaal geen koning en had het mannetje bij de spiegel een nare grap met hem uit willen halen. In dat geval zou hij wel een heel gek figuur zou slaan met zijn vraag.
“U hoeft zich niet te generen hoor, meneer,” onderbrak de man zijn bange gedachtestroom. “Wat het ook is dat u wenst te weten, ik zal u naar beste eer en geweten antwoorden.” Hij keek Lucas hierbij bemoedigend aan. “En wanneer er geen antwoord is, dan is er nog geen man overboord,” voegde hij er ter verdere geruststelling aan toe.
Nu was het ijs gebroken en Lucas durfde verder te gaan.
“Het is misschien een gekke vraag, maar de kwestie is dat ik op zoek ben naar de koning. Tegelijkertijd echter vraag ik me af of er wel zo iemand bestaat, en daarom aarzelde ik met mijn vraag. Ik was bang dat er misschien een grap met me was uitgehaald, begrijpt u?”
“Oh, maakt u zich daar maar niet druk over. Natuurlijk is er een koning. En nu wilt u natuurlijk weten waar hij woont?”
“Ja, graag als het kan,” antwoordde Lucas opgelucht. Hij was blij dat het geen grap bleek te zijn.
“De kwestie is dat het paleis nogal moeilijk te vinden is, althans voor iemand die hier niet bekend is. Het is jammer dat ik weinig tijd heb, anders zou ik u er even heen kunnen brengen. Maar ik zal u in ieder geval met een paar aanwijzingen op de goede weg helpen.”
“Dat is reuze vriendelijk van u, en u hoeft er zich heus geen zorgen over te maken dat u mij niet vergezellen kunt; Met een paar goede aanwijzingen ben ik al blij.”
Vrijwel meteen kreeg het gezicht van de man een ernstige uitdrukking, terwijl hij zei:
“Dat heeft u heel dapper gezegd, maar de weg is moeilijker te vinden dan u denkt. Ik zou als ik u was maar even heel goed opletten, anders raakt u nog verdwaald.”
Hierop draaide hij zich van Lucas weg en gebaarde de straat in. “U moet eerst deze straat helemaal tot het einde blijven volgen,” sprak hij nu op docerende toon. “Aan het einde is een T – splitsing en daar gaat u linksaf. Tot zover is het gemakkelijk, maar nu wordt het een stuk moeilijker om de situatie uit te leggen. Op die weg komen namelijk aan de rechterkant een groot aantal steegjes uit, waarvan u er één moet hebben. Ik weet echter niet uit het hoofd de hoeveelste het is. Laat me eens denken.”
De man keek peinzend voor zich uit en was voor een ogenblik diep in gedachten verzonken. Ineens lichtte zijn gezicht weer op en begon hij weer te spreken. “Ik weet waarop u letten moet. Aan het begin van de bedoelde steeg bevindt zich aan de rechterkant een stenen paaltje met daarop de inscriptie ‘Weet waarheen u gaat’. U moet daar echt goed opletten, want voor u het weet ziet u dat paaltje over het hoofd en loopt u helemaal verkeerd. Snapt u het tot zover?”
Lucas knikte instemmend. Zo moeilijk kon dat toch niet zijn, dacht hij overmoedig.
“Goed, dan gaan we verder,” vervolgde de man. “Deze steeg komt na een meter of honderdvijftig uit op een plein. Daar moet u echt heel goed uitkijken, want op dat plein komen acht verschillende wegen uit. Wanneer je van rechts uit telt, dan moet je de vierde weg hebben. Maar pas op, want deze weg ligt verborgen achter een stenen marktkraam die iets vooruitgeschoven op het plein ligt. Vergis u dus niet, want wanneer u deze weg over het hoofd ziet en de volgende neemt, dan zijn de rapen pas echt gaar. U komt dan in het labyrint van de Benedenstad uit, en de vrijbuiters aldaar zullen niet bepaald bereid zijn om u verder te helpen. Wees dus gewaarschuwd.”
Nu keek hij Lucas een ogenblijk aan met een onheilspellende blik in zijn ogen. Vrij snel ontspande zijn gezicht zich echter weer en met een hartelijke glimlach vroeg hij: “Heeft u dit?”
Het begon Lucas nu toch wel een beetje te duizelen. Niet omdat de instructies zo moeilijk te begrijpen waren, maar vanwege het buitengewoon zware gewicht dat de man er aan gaf. Hij hoopte maar dat alles in de praktijk mee zou vallen. Hij knikte instemmend naar de man ten teken dat hij hem had begrepen.
“Prima,” ging deze opgetogen verder. “Zodra je de vierde weg zo’n vijfhonderd meter gevolgd hebt dan maakt deze een scherpe bocht naar links. Op deze plaats gaat er naar rechts een smalle trap omhoog. Deze moet u opgaan. Aan het einde daarvan komt u op een klein pleintje uit, waar zich rechts achterin een boekenwinkel bevindt. Ga daar naar binnen en vraag aan de eigenaar of deze u verder wil helpen. Hij zal u graag van dienst zijn.”
Lucas was blij dat de aanwijzingen voor het moment niet verder gingen, want tot zover kon hij er nog op vertrouwen dat zijn geheugen hem niet in de steek zou laten. Hij dankte de man voor zijn bereidwillige hulp, maar voor hij verder wilde gaan schoot hem nog een belangrijke vraag te binnen. “Hoe heet het hier eigenlijk,” vroeg hij nieuwsgierig.
“Weet je dat dan niet,” was de verbaasde reactie. “Dit is de Witte Stad natuurlijk.”
“De Witte Stad? En waar bevindt deze stad zich. Ik bedoel, welk land is dit?”
De man keek hem nu echt verbijsterd aan. “Weet je dan helemaal niet waar je bent? Het gaat me natuurlijk niets aan, maar dit vind ik toch wel een beetje erg vreemd. Maar goed, er gebeuren hier wel gekkere dingen. Je weet dus niet dat dit Waarland is?”
“Nee,” antwoordde Lucas, “maar ik ben blij dat u het me verteld heeft.”
De man schudde vol onbegrip zijn hoofd, maar zag van verdere vragen af. Hij groette Lucas, liep hoofdschuddend weg en ging een stukje verder een huis binnen.
Lucas vervolgde zijn weg door de straat, die op een gegeven moment steil omhoog begon te lopen. Omdat hij niet gewend was om tegen hellingen op te lopen, viel hem dit nogal zwaar. Daar kwam nog bij dat de straat langer was dan hij zich had voorgesteld, zodat hij nog aardig wat moest stijgen voordat hij bij de T – splitsing aankwam. Daar aangekomen was hij helemaal buiten adem van de inspanning. Gelukkig ging het vervolg over de linker zijweg enigszins omlaag, zodat hij weer wat op adem kon komen. Tijdens het lopen keek hij zorgvuldig naar rechts of hij het paaltje met de inscriptie kon ontdekken. Hij was al een heel eind de kronkelende weg afgelopen, toen hij ineens een ingeving kreeg om naar een vuilnisbak aan de kant van de weg te lopen. Daarachter verscholen bleek het bewuste paaltje te staan en hij prijsde zich gelukkig met zijn onverwachte ingeving. Toch wonderlijk, dacht hij, dat hij de laatste tijd op cruciale momenten steeds weer innerlijke leiding leek te ontvangen. Dat was een volkomen nieuwe ervaring voor hem.
De inscriptie op het paaltje bleef hem door het hoofd spelen terwijl hij het steegje binnenliep. Hij moest erkennen dat hij in het geheel niet meer wist waarheen hij op weg was, maar het begon hem hoe langer hoe meer te intrigeren. Enige tijd later bereikte hij het plein waar hij moest uitkijken naar de vierde straat. Dat bleek echter een stuk ingewikkelder dan hij had verwacht. Er bleken namelijk meerdere marktgebouwen vooruitgeschoven op het plein te liggen en dit vergemakkelijkte de zaak niet. Hij moest achter de gebouwtjes doorlopen om te ontdekken of er een straatje achterlag en was enige tijd bezig voor hij kon bepalen wat de vierde straat was. Toen hij vrij zeker van zijn zaak was sloeg hij de gekozen straat in en vervolgde zijn weg. Gelukkig voerde deze route uiteindelijk via de genoemde trap naar het plein met de boekenwinkel. Opgelucht, dat alles goed was verlopen stapte hij op de winkel af en ging naar binnen.

EN BESTEL OF LEEN NU DIT BIJZONDERE E-BOOK
Deel dit met je vrienden.